ABRAHAM en JOHANNA TOF met zoontje MORITZ
In de Tweede Wereldoorlog woont het vlak voor de oorlog getrouwde Joodse ondernemersechtpaar Abraham (Bram) en Johanna Tof-Wolf op het adres Lindegracht 13. Zij hebben er een goedlopende textielzaak en in juni 1941 wordt zoontje Moritz geboren. In het eerste oorlogsjaar is het leven onder de bezetter nog wel redelijk normaal. Maar als in november 1941 op last van de Duitsers deze Joodse winkel dicht moet en de Joden vanaf mei 1942 een ster moeten gaan dragen op al hun kleding als herkenningsteken wordt alles snel anders. Al zegt Bram Tof zelf over die periode: “Toen we voor de eerste keer met de ster op straat verschenen, samen achter de kinderwagen met de kleine jongen, groette iedereen ons gewoon. We droegen een gele ster, maar waren daardoor voor de Heerenveners geen andere mensen geworden.”
Melden voor Westerbork
Enkele maanden later, in augustus 1942, moet Bram Tof zich melden op Crackstate, het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst. Hij moet naar Westerbork. Ook de andere winkeliers in de omgeving weten dat Tof een oproep heeft gekregen en dat het Joodse gezin gevaar loopt. Smid Jan de Jong, in de regio Heerenveen de leider van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (L.O.), neemt contact op met Tof. Bram kan onderduiken in de Meibos in Katlijk bij Sietske van der Spoel. Bram moet de avond voordat hij zich moet melden op Crackstate naar de Kruiskerk lopen; daar staat Smid Jan de Jong klaar met twee fietsen en ze fietsen gezamenlijk naar Katlijk. Een hachelijke fietstocht in het donker, aangezien joden ’s avonds niet meer op straat mogen komen.
Hulp van Heerenveense ondernemers
Enkele weken later, in oktober1942, moet Johanna de sleutels inleveren van haar huis en de winkel op bevel van de Duitsers. Mies en haar dochtertje vertrekken terug naar Appingedam en Smid Jan de Jong zorgt ervoor dat Johanna in Katlijk bij haar man Bram in de onderduik komt.
Voor de kleine Moritz moet een andere oplossing worden gezocht. Een huilende baby is te gevaarlijk op een onderduikadres. Niemand weet hoe lang ouders en kind van elkaar gescheiden zullen blijven en daarom injecteert veearts Harm Hofkamp de kleine peuter met een vlekje blauwe vloeistof op de huid van de arm, zodat hij later altijd herkend zal worden. Moritz komt terecht bij een pleeggezin in Burgum en wordt pas na de bevrijding weer met zijn ouders herenigd. Hij zal zijn hele verdere leven – naast zijn vader en moeder – zijn pleegouders ‘heit en mem’ blijven noemen.
De meubels die in het woongedeelte zijn achtergebleven op Lindegracht 13 worden de daags na de onderduik, op klaarlichte dag onder de ogen van de Duitsers en van de NSB-winkelier die de winkelvoorraad heeft overgenomen zonder deze te vergoeden aan Tof, opgehaald door Jaap Borger die een meubelzaak aan de Heideburen in Heerenveen heeft. Een deel van de meubels gaat naar zijn loods, het bed en andere huisraad komt terecht bij het echtpaar Joop en Teun Overdiep aan de Nieuwburen.
Met de auto van veearts Harm Hofkamp haalt Joop Overdiep intussen ook Mies Nieweg-Wolf en haar dochtertje Sara terug naar Friesland, omdat het in Groningen te gevaarlijk voor hen wordt. Moeder en dochter worden in de onderduik gescheiden: Mies komt terecht in Oudehaske; Sara wordt liefdevol opgevangen in Nieuwehorne.
Als enkele maanden voor het einde van de oorlog de onderduik in Katlijk voor de Tofs te gevaarlijk wordt – er is een ál te nieuwsgierige buurman – nemen Joop en Teun Overdiep de onderduikers over. Tot hun verrassing ontdekken Bram en Johanna Tof hun eigen huwelijksbed op hun nieuwe onderduikadres. Overdag hebben ze zicht op hun eigen vroegere winkel aan de Lindegracht.
Als de oorlog is afgelopen, blijkt het gezin Tof het enige Joodse gezin in Heerenveen te zijn wat in zijn geheel de Tweede Wereldoorlog heeft overleefd, dankzij hulp van Heerenveense ondernemers in het verzet. Onmiddellijk na de oorlog heropenen de Tofs hun textielwinkel aan de Lindegracht 13 met steun van die ondernemers. Mies en haar dochter Sara blijven op Lindegracht 13 wonen.
Het verhaal van Bram en Johanna Tof is beschreven in het boek ‘Door het oog van de naald – Joodse onderduik in Friesland’, door Meike Jongejan en Eddy van der Noord en in het boek ‘Het uiterste der zee’, door journaliste Pauline Broekema.




Foto’s Bron: Stichting Historie Heerenveen